Sponzen - Porifera
Sponsdieren zijn, primitieve meercellige dieren die zich vastzetten aan de bodem van zeeën en oceanen, tot op 8,5 km diepte. Ze vangen hun voedsel door water te filteren. Er is wel enige differentiatie in de cellen maar niet van aparte organen, spieren of zenuwen. Er zijn ruim 8000 soorten bekend en regelmatig worden er nieuwe soorten omschreven. Sponsdieren hebben een eenvoudige bouw. Ze bestaan uit een buis, waarvan het ene einde is vastgezet op de bodem. Het bovenste einde van de buis is open en wordt osculum genoemd. Binnenin bevindt zich een holte, de spongocoel. De buis heeft een skelet, meestal opgebouwd uit zogenaamde skeletnaalden (spicula). Door de wand van de buis heen wordt water naar binnen gezogen, dat via de bovenkant (het osculum) de buis weer verlaat.
Bij sponsdieren bestaan er drie lichaamsvormen die bekersponzen (asconoid), geweisponzen (syconoid) en korstsponzen (leuconoid) worden genoemd. In zeker opzicht kan een sponsdier ook beschouwd worden als een kolonie van cellen en niet als een individu.
Ongeslachtelijk voortplanting:
Sponzen hebben een groot regeneratievermogen. Elke cel heeft de mogelijkheid om uit te groeien tot een nieuwe spons. Sponzen hebben daarnaast twee manieren voor ongeslachtelijke voortplanting: Knopvorming. Aan de buitenkant van de spons vormen zich knoppen, die loslaten of afbreken en vervolgens uitgroeien tot een nieuwe spons.Gemmulae. Een gemmula ontwikkelt zich aan de binnenkant van de spons, bevat veel kraagcellen (choanocyten) en is omgeven door skeletnaalden. Gemmulae kunnen uitdroging en bevriezing overleven. Vooral zoetwatersponzen produceren gemmulae om uitdroging of de winter te overleven.
Geslachtelijk voortplanting:
Sponsdieren zijn meestal hermafrodiet (tweeslachtig), of zijn wisselend mannelijk en vrouwelijk. Bij sommige soorten is er sprake van permanent mannelijke en vrouwelijke individuen. Voortplantingcellen kunnen ontstaan uit alle soorten cellen, maar spermacellen ontstaan meestal uit kraagcellen en eicellen meestal uit archeocyten. De spermacellen komen de vrouwelijke spons binnen met de waterstroom door de buis van de spons. Bevruchte eicellen ontwikkelen zich tot vrijzwemmende larven. In sommige gevallen blijft de larve enige tijd in de moederspons. Uiteindelijk vestigen de larven zich op de bodem en groeien uit tot een nieuwe spons.
Klik op de foto voor de naam