Mossel -  Mytilus edulis


De ovale, enigszins driehoekige schelp is meestal tussen 3 en 8 cm lang, maar kan in extreme gevallen 15 cm worden! De hoogte bedraagt ongeveer de helft van de lengte. De opperhuid is diep donkerblauw tot bijna zwart. De mantelrand is geelbruin. Jonge exemplaren hebben vanuit de punt straalsgewijs lopende lichtblauwe en bruine strepen. De binnenkant heeft parelmoer. Duidelijke groeilijnen op de schelp. Zit vast op een ondergrond met behulp van zgn. byssusdraden, die bestaan uit een kleefstof die afgescheiden wordt door een speciale klier. Eenmaal in het zeewater wordt dit materiaal hard. Hij heeft een gespierde voet,   die donkerbruin van kleur is. Planktonalgjes worden door de siphon naar binnen gezogen. Die bestaat uit twee helften: de uitwerpselen komen via de andere helft naar buiten. Een mossel kan grote hoeveelheden water per dag door zijn lichaam pompen. De bevruchting vindt plaats in het water. Uit de eitjes ontstaan larfjes, die in het plankton blijven zweven en er onder een microscoop prachtig uitzien. Na verloop van tijd ontwikkelen die larfjes een schelpje en zinken dan naar de bodem: de broedval. Als ze een ondergrond vinden om zich op vast te hechten, hebben ze geluk. Anders gaan ze waarschijnlijk gewoon dood.