Dikkopje -  Pomatoschistus minutus


Het dikkopje wordt 8 tot 10 cm lang. Zijn kleur bestaat voornamelijk uit bruintinten maar kan zich enigszins aan de ondergrond aanpassen. Het dikkopje ligt vaak doodstil op het zand of slik, en valt door zijn schutkleuren niet op. De basis is zandkleurig, met daarop roestbruine vlekken en een fijne tekening en vlekjes midden op de rug (zadelvlekken). Op de beide rugvinnen staan donkere banden in de lengterichting en op de flanken vier of vijf donkere banden plus een vlek bij de staartwortel. In het voorjaar (de paaitijd) zijn deze bij het mannetje duidelijker zichtbaar. De mannetjes hebben in die tijd bovendien een donkerblauwe of zwarte vlek met een witte rand op de eerste rugvin. De zuigschijf, ontstaan door het samengroeien van de beide buikvinnen en de dwarse huidplooi die karakteristiek zijn voor de grondels, zijn goed ontwikkeld bij deze soort. Zijn voedselvoorkeur gaat uit naar kleine planktondiertjes, wormpjes, aasgarnalen en vislarven. Ze worden zelf echter ook door veel vissen gegeten. In de paaitijd worden de eieren vast gekleefd aan een stevige ondergrond. Dat kan een schelp zijn, maar ook elk ander voorwerp dat ze aantreffen op de zachte bodem van hun leefgebied. Het mannetje bevrucht de eieren en bewaakt ze ongeveer anderhalve week. Dan komen de larven te voorschijn; die leven enige tijd in het plankton. Als ze 1,5 à 2 cm lang zijn gaan ze bij de bodem leven en zich als volwassen vissen gedragen. Ze worden 1 tot 2 jaar oud.